
Geluk
Om zes uur s’ochtends sta ik op. Het is al volop dag. Ik gooi de standrood geschilderde portaaldeuren van de stokerij wijd open. Boven een voorplein troont een eeuwenoude kastanje, nog vol in blad. Duiven koeren in de boomkruin. De zweem van eau-de-vie die altijd in de destilleerderij zweeft, mengt zich met de even geurige herfstlucht. Het belooft een goede dag te worden.
Samen met partner Bas exploiteer ik de destilleerderij van fijne spiritualiën Lubberhuizen & Raaff. Het is de bekroning van een oude droom met een lange aanloop. De behuizing, een prachtig gerestaureerd brandweerhuisje staat in de Betuwe aan de voet van de Waaldijk, in de schaduw van Variks oude vierkante kerktoren. De eeuwige Waal biedt dag en nacht beweging, de zware dijk schenkt bescherming. De toren brengt bestendigheid, het kleine kerkhofje aan zijn voet wijst op ootmoed en betrekkelijkheid. De omringende boomgaarden leveren het fruit, appels, peren, pruimen en kersen, voor onze stokerij.
Ik zet de brander aan die op deze eerste stookdag het waterbad van tweehonderdvijftig liter moet verwarmen. Daarin hangt de eigenlijke stookketel van zwaar gehamerd koper. Dan rijd ik de vaten vergist fruit de stokerij binnen. Ondanks de speciale steekwagen is het een stevige ochtendgymnastiek om de tweehonderd liter tonnen bij de stookketel te krijgen. Daarna zet ik thee, snij brood en kaas en ontbijt aan de schragentafel onder de kastanje. Langzaam wordt de koperen ketelwand warm. Ik voel me gelukkig en ik heb minstens een uur om daarover na te denken.
Als het je goed gegaan is in dit bestaan, als jij en de jouwen gezond zijn en over een redelijk onderdak beschikken, dan besef je dat je gelukkig bent, overigens meestal in combinatie met dat half wezenloze begrip ‘eigenlijk’. ‘Eigenlijk ben ik best gelukkig’ is al haast een schuldbekentenis. ‘Eigenlijk’ is het hek tussen besef en gevoel. Besef is verstandelijk en kent tijdsduur. Geluksgevoel is vluchtig, niet op te roepen en zelden bestendig. Geluk is de genade van lang vervlogen vage geuren, beelden aan de rand van je netvlies, van bovenaardse lieflijkheid. Het is de half bewuste herinnering aan de tijd dat er tussen jou en de wereld nog geen grens was, dat onderbewuste dat niet in analyse of denkwijze past. Het wekt een onbegrijpelijk groot en onvervulbaar verlangen, samen met een oneindige weemoed: het voor even niet verloren paradijs. Maar zodra je het beseft verdampt geluk. ‘Like love we often weep, like love we seldom keep’, om met Auden te spreken.
Toch, ook als je het niet kunt oproepen leer je op de duur de omstandigheden te scheppen: je lievelingsmuziek, een gedicht, schilderij of landschap.